Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hok·ke·ling
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hokkeling hokkelingen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hokkelingm

  1. (veeteelt) éénjarig kalf dat in een hok staat en nog niet in de koeienstal
Vertalingen

Gangbaarheid

23 % van de Nederlanders;
17 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen