hofnar
- hof·nar
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘nar die koninklijk hof moet vermaken’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
- samenstelling van hof en nar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hofnar | hofnarren |
verkleinwoord | hofnarretje | hofnarretjes |
de hofnar m
- (geschiedenis) (beroep) Een grappenmaker aan het hof van een vorst of bij een rederijkerskamer.
- Pardoes, de mascotte van pretpark De Efteling is een (hof)nar.
- Het woord hofnar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hofnar" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hofnar" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be