Hoera, Zus Braun op Wikipedia (nl) mag weer zwemmen (1933).
  • hoe·ra
  • Als uitroep op wild op te jagen wordt "hoerah" aangetroffen in 1789 [1]
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘tussenwerpsel: vreugdekreet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1816 [2][3]
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘hiep, hoera tussenwerpsel: uitroep bij verjaardag’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1845 [3]

hoera

  1. uitroep van vreugde
    • Hoera! Ik ben jarig. 
    • Leve de koningin! Hoera! Hoera! Hoera! 
enkelvoud meervoud
naamwoord hoera hoera's
verkleinwoord hoeraatje hoeraatjes

het hoerao [4]

  1. toejuiching, applaus
    • De prijs van geld klopt niet meer. En dat heeft iets engs. Het betekent dat risico nemen te goedkoop is. Daar krijg je bubbels en kredietcrises van. Dus ik zeg: drie hoeraatjes voor de domme spaarder. We zullen nog veel aan hem hebben. [5] 
    • Bij Roberto’s eten is een veilige keuze. De bediening is uitstekend maar onpersoonlijk, net als de omgeving die overigens wel prettig is, de wijnen zijn goed, het eten op hoog niveau. Roberto’s is al vijfentwintig jaar een vaste waarde en zal het vast nog vijfentwintig jaar blijven en dat is een hoeraatje waard! [6] 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[7]