Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hoek·paal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoekpaal hoekpalen
verkleinwoord hoekpaaltje hoekpaaltjes

Zelfstandig naamwoord

de hoekpaalm

  1. een paal die op de hoek van iets staat
    • Een boer heeft woensdagmiddag de valk Hokon dood gevonden langs een weiland aan de Dekkersweg, op slechts anderhalve kilometer afstand van de woning van de eigenaar, valkenier Willem van der Pluym (70). „Hokon is op een zware hoekpaal gaan zitten en toen hij wilde wegvliegen, heeft hij zich vastgedraaid met de veter die nog aan zijn poot zat”, zegt jachtopziener Hans Spijkerman van het landgoed Twickel. [2] 
    • Van de wachttoren (330x330 cm) zijn de resten van de vier vierkanten eiken hoekpalen (30x30cm) teruggevonden, met een lengte van ongeveer 80 centimeter. Deze stammen uit de tweede bouwfase van de toren, circa 100 na Christus. Er zijn op de zelfde plek echter ook duidelijke vloerresten van een iets kleinere, oudere toren (270x270cm) gevonden, uit circa 50 na Christus, mogelijk zelfs iets eerder. [3] 
Vertalingen

Gangbaarheid

93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen