Nederlands

 
hielkap met bandje vast aan rest van de schoen
Uitspraak
Woordafbreking
  • hiel·kap
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hielkap hielkappen
verkleinwoord hielkapje hielkapjes

Zelfstandig naamwoord

de hielkapv / m

  1. (kleding) deel van een schoen dat om de hiel sluit

Gangbaarheid

76 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be