• her·uit·zen·den
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
heruitzenden
zond opnieuw uit
(zond heruit)
(bijzin) heruitzond
heruitgezonden
klasse 3 volledig

heruitzenden

  1. overgankelijk een televisieprogamma opnieuw uitzenden
    • Zij besloten het programma heruit te zenden. 
  • Gescheiden vormen zoals "ik zond heruit" zijn schaars en worden dikwijls omschreven met opnieuw.