hertogelijk paleis
  • her·to·ge·lijk
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen hertogelijk hertogelijker hertogelijkst
verbogen hertogelijke hertogelijkere hertogelijkste
partitief hertogelijks hertogelijkers -

hertogelijk

  1. van de hertog
     De vader had het geluk in 1516 Bona Sforza uit het beroemde Milanese hertogelijk geslacht te huwen; zij introduceerde bloemen, muziek, schilderkunst, en goede tafelmanieren en had een scherpe intuïtie voor wat betreft de verdediging van koninklijke prerogatieven.[2]
     De jonge vrouw laat telkens met zichtbare weerzin de spijzen wegnemen, die haar op het hertogelijk zilveren servies worden voorgediend, haar echtgenoot eet even weinig als zij, doch drinkt bijna voortdurend uit de gouden beker, die de achter hem staande majordomus telkens vult en nauwgezet aan de eigen lippen brengt, voor hij hem zijn meester toereikt.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Polen : roman over de strijd van het Poolse volk door de eeuwen heen” (1984), Van Holkema & Warendorf  , ISBN 9026978073
  3. Johanna van Ammers-Küller
    “Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723