• her·sen·weef·sel
enkelvoud meervoud
naamwoord hersenweefsel hersenweefsels
verkleinwoord

het hersenweefselo

  1. (anatomie) het weefsel waaruit de hersenen bestaan
     Jansen Steur vroeg wel toestemming voor een veel beperktere 'hersenpunctie'. In een brief aan het ziekenhuis uit 1996 schrijft een nabestaande: "Omdat hij (de overleden patiënt, red.) in de weken voor zijn overlijden Parkinson-achtige symptomen vertoonde is ons door Jansen Steur toestemming gevraagd om door middel van een punctie in het achterhoofd een stukje hersenweefsel te nemen teneinde hierover duidelijkheid te verkrijgen, vooral met het oog op de erfelijkheid. Hiervoor hebben wij, zij het aarzelend, toestemming gegeven."[2]
     Op de scans was duidelijk te zien hoe het hoofdje steeds verder kromp. Hersenbeschadiging leek onoverkomelijk. De vrouw brak daarom de zwangerschap met 21 weken af. Nader onderzoek van het hersenweefsel toonde aan dat de foetus inderdaad besmet was met het zika-virus.[3]
     Zo kan er een bloedvat knappen en het hersenweefsel beschadigen. Ook kan een bloedvat afgesloten raken door een prop, waardoor het hersenweefsel daarachter te weinig zuurstof krijgt.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Babette Olde Hanhof en Ilan Sluis
    “'Neuroloog deed illegaal autopsie'” (14 december 2012, 05:32), NOS
  3.   Weblink bron “Vernietiging babyhersenen door zika-virus in beeld gebracht” (1 april 2016, 17:54), NOS
  4.   Weblink bron “Geen seconde gedacht aan beroerte, en 'bam, daar lag ik'” (3 mei 2016, 19:37), NOS