herplanten
  • her·plan·ten

herplanten [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
herplanten
herplantte
herplant
zwak -t volledig
  1. overgankelijk een plant opnieuw op een andere plaats in de grond zetten
    • Te Bogt lijkt er genadig vanaf te komen. Berkelland had de broers aanvankelijk een veel ruimere herplantplicht opgelegd. Dat kwam omdat onder de zonder vergunning gekapte eikenbomen exemplaren zaten van 150 jaar oud. Die laten zich niet herplanten. De Raad van State vindt het planten van bomen met een stam van zo’n dertig centimeter doorsnede redelijk. [2] 
    • Bosbaas Gert-jan Roelofs: "In het bos is het eigenlijk altijd een gok. Het besproeien is duur en moet heel precies gebeuren. Als je het niet doet dan gaat mogelijk tien procent van de jonge bomen dood en moet je herplanten. Het is lastig om te bepalen wat de juiste strategie is." [3] 
    • Een belangrijk ingrediënt van de hazelnootpasta is palmolie, dat ook in chips, frituurolie en zeep zit. Deze olie wordt gewonnen uit de vruchten van een oliepalm. Om aan de gigantische vraag te voldoen worden veel oliepalmplantages aangelegd op grond die gebruikt kan worden om bomen te herplanten. De minister ziet dan ook graag dat Nutella van andere ingrediënten zou worden gemaakt. [4]