• her·le·zing
enkelvoud meervoud
naamwoord herlezing herlezingen
verkleinwoord

de herlezingv

  1. het opnieuw lezen van een al eerder gelezen tekst
    • De hoogleraar Islamstudies en auteur van het boek Koran en de vrouw: herlezing van een heilige tekst vanuit een feministisch perspectief ging vrijdag als eerste vrouw in Nederland voor in het moslimgebed in de voormalige kerk en concertzaal Paradiso, iets waarmee New York twaalf jaar geleden al de primeur had.[2] 
    • En Ronja de roversdochter blijkt bij herlezing nog altijd schitterend: over hoe Ronja opgroeit in een rovershol tussen de onbehouwen schobbejakken, over de vriendschap annex kinderliefde tussen Ronja en Birk, over hun vlucht naar het weidse en duistere bos, waar ze paradijselijk samenleven – en over hun terugkeer als het toch niet anders kan.[3] 
94 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]