2. het herderstasje, Capsella bursa-pastoris
  • her·ders·tas·je
  • afgeleid van  herderstas zn  met het achtervoegsel -je
    • [2] in de betekenis van ‘plantje’ voor het eerst aangetroffen in 1668 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord herderstasje herderstasjes

het herderstasjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord herderstas
  2. dim. tant. (plantkunde) benaming voor plantensoorten uit het geslacht Capsella  
90 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[2]