• he·mo·fi·lie
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘bloederziekte’ voor het eerst aangetroffen in 1924 [1]
  • met het voorvoegsel hemo- en met het achtervoegsel -filie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hemofilie -
verkleinwoord

de hemofiliev

  1. (medisch) bloederziekte
90 % van de Nederlanders;
87 % van de Vlamingen.[3]