• hel·le·kin
enkelvoud meervoud
naamwoord hellekind hellekinderen
verkleinwoord hellekindje hellekindjes

het hellekindo

  1. een kwaadaardig persoon
    • O! wilt gy in den hemel gaan:
      Bewandel dan een and're baan.
      Begin alreede 't hemelleven;
      Of al uw' wenschen is maar wind.
      God zal den hemel nimmer geven
      Aan die hier is een hellekind. [2]
       
    • Indien God Zich geheel aan een schepsel onttrekt, dan is Hij direct een hellekind, dat zoo midden uit de diepte zou zijn opgehaald, gelijk geworden. [3] 
72 % van de Nederlanders;
80 % van de Vlamingen.[4]