• ha·zen·vel
enkelvoud meervoud
naamwoord hazenvel hazenvellen
verkleinwoord hazenvelletje hazenvelletjes

het hazenvelo

  1. de vacht van een haas
  2. patroon in het glazuur van Chinees aardewerk uit de 12de eeuw
    • Hazenvel wordt het onregelmatige patroon in het glazuur van een bepaald soort Chinese theekom uit de twaalfde eeuw genoemd, te zien in het Aziatisch Paviljoen van het Rijksmuseum. Hazenvel! De naam maakt het glazuur nog gladder en glanzender, en geeft de kom, zo roerloos als alleen dingen in de vitrine van een museum kunnen zijn, plotseling vaart; het is alsof het ding even van vorm verandert; hij springt al bijna van zijn vaste plek om het gebouw uit te rennen; het vrije veld in. [3] 
  • Het hazenvel aantrekken, aansteken, aanstroppen , aannemen
vluchten; het hazenpad kiezen
  • Zijn schoenen met hazenvellen lappen
laten zien dat je een lafaard, haasvreter of bloodaard bent.
88 % van de Nederlanders;
86 % van de Vlamingen.[4]