Nederlands

 
1. Een hazenjacht in de middeleeuwen.
Uitspraak
Woordafbreking
  • ha·zen·jacht
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hazenjacht hazenjachten
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de hazenjachtv / m

  1. (jachttaal) achtervolgen en doden van hazen
     Een weinig sneeuw en vorst maakt de hazenjacht profijtelijk, ook al omdat dan de sporen duidelijker zichtbaar zijn en de dieren door honger uit hun holen gedreven, meer wagen.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    G.A. van Es & Edward Rombauts
    “Geschiedenis van de letterkunde der Nederlanden. Deel 5.” (1952), Teulings, 's-Hertogenbosch / Standaard-boekhandel, Antwerpen / Brussel, p. 133