havenkant
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ha·ven·kant
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van haven zn en kant zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | havenkant | havenkanten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de havenkant m
- deel van een stad of dorp dat aan een haven grenst
- ▸ Aanvankelijk werd vermoed dat er meer mensen in de woning aan de Havenkant waren: de vrouw had net haar man verloren en haar familieleden waren overgekomen voor zijn begrafenis. Maar zij bleken elders te verblijven.[1]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord havenkant staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Dode bij woningbrand in Moerdijk” (Donderdag 5 maart 2020, 05:40), NOS