harem
- ha·rem
- Leenwoord uit het Turks, in de betekenis van ‘vrouwenverblijf, vrouwen en bijzitten van een moslim’ voor het eerst aangetroffen in 1792 [1]
- Ontleend aan Turks ḥarēm(lik) [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | harem | harems |
verkleinwoord | harempje | harempjes |
- het voor vrouwen bestemde deel van een woning van een mohammedaan
- groep vrouwen die een relatie hebben met één man
- Hefner had er een roulerende harem vriendinnen. Het was een comfortabele en tegelijkertijd harde wereld, schrijft Holly Madison in Down the Rabbit Hole, haar boek over haar tijd als ‘playmate’. Hefner betaalde voor alles, inclusief kleding en plastische chirurgie. [4]
- Het woord harem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "harem" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "harem" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ harem op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Diederik van Hoogstraaten 9 maart 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be