• ha·ra·ki·ri
  • Leenwoord uit het Japans, in de betekenis van ‘zelfmoord’ voor het eerst aangetroffen in 1877 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord harakiri harakiri's
verkleinwoord - -

het harakirio [3]

  1. Japanse manier om zeer pijnlijk zelfmoord plegen d.m.v. het opensnijden van de buik, vooral populair onder samoerais
68 % van de Nederlanders;
82 % van de Vlamingen.[4]