Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • han·gel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hangel hangels
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de hangelm

  1. (gereedschap) een getand hangijzer dat gebruikt wordt om ketels op te hangen in een houtvuur-schoorsteen
  2. hengsel van een pot of ketel
Synoniemen

Gangbaarheid

18 % van de Nederlanders;
29 % van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen