Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·rug
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handrug handruggen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

handrug m [1]

  1. (anatomie) de strekzijde van de hand; de bovenzijde van de hand
    • Ik neem aan dat u het heeft over 'levervlekken' zoals deze in de volksmond bekend zijn. Deze hebben niks met uw lever te maken maar zijn eigenlijk een soort sproeten die toenemen met de leeftijd en mn op de zonblootgestelde huidgebieden zoals het gelaat, de coeurstreek en de handruggen voorkomen. [2] 
    • Vaak is het zo dat als er met de vinger op het midden van de binnenkant van de pols wordt getikt (test van Tinel), of wanneer de beide handruggen met de polsen 90 graden gebogen gedurende een minuut tegen elkaar aan worden gedrukt (test van Phalen), de klachten worden geprovoceerd. [3] 
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

78 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen