Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • hand·bal·ler
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord handballer handballers
verkleinwoord handballertje handballertjes

Zelfstandig naamwoord

de handballerm

  1. (sport) sporter die handbal speelt
     De Deense keeper Niklas Landin Jacobsen kreeg de onderscheiding voor beste handballer, zijn landgenoot Nikolaj Jacobsen werd uitgeroepen tot beste coach bij de mannen.[1]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Mayonnade beste vrouwencoach, geen prijs voor Oranje-handbalsters” (Zaterdag 18 juli 2020), NOS