hallucineren
- hal·lu·ci·ne·ren
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘begoochelen’ voor het eerst aangetroffen in 1865 [1]
- afgeleid van het Franse halluciner of het Duitse halluzinieren (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
hallucineren |
hallucineerde |
gehallucineerd |
zwak -d | volledig |
hallucineren
- inergatief zinsbegoochelingen hebben
- Hij hallucineerde door het gebruik van drugs.
1. zinsbegoochelingen hebben
- Het woord hallucineren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hallucineren" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hallucineren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ hallucineren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be