Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • half·leeg
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen halfleeg
verbogen halflege
partitief halfleegs

Bijvoeglijk naamwoord

halfleeg

  1. voor de helft nog gevuld, de andere helft leeg
    • De actrice werd dood aangetroffen op haar bed met naast haar een leeg buisje slaaptabletten en een halflege fles wodka. 
     Ik werd brak wakker in een zure lucht van zweetvoeten, ongewassen kleren en halflege pizzadozen.[1]

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be