halfje
- half·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | halfje | halfjes |
verkleinwoord |
het halfje o
- de helft van iets met name als het gaat over brood
- - Clarence Seedorf zat in zijn eeuwige wijsheid aan tafel bij Pauw & Jinek, naast Lodewijk Asscher en tegenover Sybrand Buma. Zoals steeds piekfijn uitgedost, geassorteerd tot in het knoopsgat. Een meneertje. Ik verwachtte dat hij de discussie zou optillen tot de hoogte van Nietzsche of Schopenhauer of toch van een exotische rapper uit Alaska. Clarence leeft al jaren in hogere sferen en zo praat hij ook. Hem hoor je niet over de prijs van een halfje volkoren. Of over auto’s.[2]
- - Het was maar honderd meter naar de bakker. Rennen ging nog niet zo goed. Twee dagen daarvoor was ik bevallen van mijn eerste kind. De zon scheen, ik wilde naar buiten. Eventjes weg van die zoetzure geur van babypoep, kots en muisjes. Op de terugweg holde ik toch, met mijn halfje bruin. Hijgend kwam ik bij het wiegje. Mijn dochter lag rustig te slapen. Gelukkig! Niet gestikt, geen stuipen. Toen wist ik: ik ben nooit meer vrij.[3]
1. de helft van iets met name als het gaat over brood
- Het woord halfje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halfje" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Hugo Camps 4 maart 2017
- ↑ Volkskrant Aleid Truijens 12 maart 2016
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be