Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • half·jaar·om·zet
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord halfjaaromzet halfjaaromzetten
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de halfjaaromzetm de waarde van de verkochte goederen en diensten in het afgelopen halfjaar

  1. (boekhouding) (economie)
     Speelgoedblokjesfabrikant Lego Groep heeft het afgelopen half jaar de omzet en winst redelijk op peil weten te houden, na de coronajaren waarin het concern uitstekende zaken deed. De halfjaaromzet van 3,7 miljard euro is een procent meer dan het vorig halfjaar. De verkoop van lego aan consumenten steeg met 3 procent. Onderaan de streep restte een nettowinst van 680 miljoen euro, en dat is wel 150 miljoen euro minder dan een jaar geleden.[1]
     Unilever bestaat uit vier divisies, waarvan Persoonlijke Verzorging (de deodorants en shampoos) met een halfjaaromzet van 9,8 miljard euro de grootste is. Samen met de zeep en schoonmaakproducten levert het een omzet van 14,8 miljard euro op.[2]
     Bouwbedrijf BAM heeft in de eerste zes maanden van dit jaar een miniem winstje van 4,7 miljoen euro geboekt. Vorig jaar leed Nederlands grootste bouwer over het hele jaar nog een verlies van meer dan 100 miljoen euro. De halfjaaromzet kwam uit op 3,5 miljard euro, een stijging van bijna 4 procent.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Speelgoed voor volwassenen in de lift, omzet van Lego groeit” (Woensdag 30 augustus, 09:35), NOS
  2.   Weblink bron “Aan elke euro omzet verdient Unilever een dubbeltje” (Donderdag 21 juli 2016, 08:50), NOS
  3.   Weblink bron “Bouwer BAM boekt net een beetje winst” (Donderdag 20 augustus 2015, 09:55), NOS