hakkenei
  • hak·ke·nei
enkelvoud meervoud
naamwoord hakkenei hakkeneien
verkleinwoord hakkeneitje hakkeneitjes

de hakkeneiv / m

  1. paard dat in telgang gaat (tegelijkertijd de beide rechter benen verzetten en daarna de beide linker benen)
  2. damespaard
  3. grappenmaker
13 % van de Nederlanders;
23 % van de Vlamingen.[3]