Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • da·mes·paard
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord damespaard damespaarden
verkleinwoord damespaardje damespaardjes

Zelfstandig naamwoord

het damespaardo

  1. (paardrijden) een elegant, rustig paard
     In dezelfde gerekte slag reden zij verder in de richting van de zee, vlak achter elkaar en zo gelijk dat zij samen een enkel wezen waren, een damespaard in eindeloos lome, luie telgang.[1]

Gangbaarheid


Verwijzingen