telganger
- tel·gan·ger
- In de betekenis van ‘dier dat bij het draven afwisselend de rechter- en linkerpoten gelijk verzet’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1724 [1]
- afgeleid van telgang met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | telganger | telgangers |
verkleinwoord | - | - |
- dier (paard) dat in telgang gaat
- ▸ Kolpik, een telganger en een goed paardje, had zich kennelijk staan vervelen: hij stapte briesend door de plassen en trok aan de teugels.[4]
- Het woord telganger staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "telganger" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
55 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "telganger" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ telganger op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Lev Tolstoi“Anna Karenina” (2022), Athenaeum - Polak & Van Gennep , ISBN 9789025307943, p. 202
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be