[4]+[13] hagelsnoer
  • ha·gel·snoer
enkelvoud meervoud
naamwoord hagelsnoer hagelsnoeren
verkleinwoord

het hagelsnoero

  1. snoertje aan de dooier van een ei dat ervoor zorgt dat de dooier in het midden van het ei blijft
63 % van de Nederlanders;
65 % van de Vlamingen.[2]