• hage·frø
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hagefrø     hagefrøet     hagefrø     hagefrøa
hagefrøene  
genitief   hagefrøs     hagefrøets     hagefrøs     hagefrøas
hagefrøenes  

hagefrø, o

  1. (plantkunde), (tuinieren) tuinzaad (zaad voor tuinbloemen en tuinplanten)
    «Bedre jordkultur og godt hagefrø har skapt vår veldige fremgang i hagebruket.»
    Een betere bodemcultuur en goede tuinzaden hebben onze enorme groei in de tuinbouw gecreëerd.
  • (verouderde vorm, maar traditioneel nog in gebruik) havefrø

((-rel-))

hagefrø

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van hagefrø


  • hage·frø
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   hagefrø     hagefrøet     hagefrø     hagefrøa  

hagefrø, o

  1. (plantkunde), (tuinieren) tuinzaad (zaad voor tuinbloemen en tuinplanten)

hagefrø

  1. nominatief onbepaald onzijdig meervoud van hagefrø