hag
- IPA:
- hag
enkelvoud | meervoud |
---|---|
hag | hags |
hag
- (mythologie) heks, helleveeg, tovenares, toverkol
- (scheldwoord) feeks, vervelende (oudere) vrouw
- (dierkunde) slijmprik
- (dierkunde) papegaaiduiker
- (plantkunde) gewone vogelkers
- (medisch) slaapverlamming
- [3] hagfish