Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gro·te va·kan·tie
Woordherkomst en -opbouw

De zomervakantie is de langste (grootste) jaarlijkse vakantie voor scholieren en werkenden in België en Nederland.

enkelvoud meervoud
naamwoord grote vakantie grote vakanties
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de grote vakantiev

  1. zomervakantie
     Het duurt nog een maand of twee maar dan is het voor de kinderen alweer 'grote vakantie'. Een periode waar ik als kind tien maanden per jaar reikhalzend naar uitkeek en als ouder tegenop. Want waar ik vroeger zes weken letterlijk in rook liet opgaan met fikkie stoken en belletje trekken moeten kinderen nu vooral 'iets leuks doen'.[1]
Vertalingen

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Met de groeten van Veldhuis en Kemper” (2014), De Bezige Bij  , ISBN 9789400400504, p. 219