• grond·the·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord grondthema grondthema's
verkleinwoord

grondthema

  1. de rode draad van een verhaal
     Toen had hij geen zin meer om nog langer te wachten, hij telde en begon te spelen, zodat we geen andere keus hadden dan in te vallen en weer strompelde ik achter de rest aan, tevergeefs op zoek naar het grondthema, naar een manier om dat te gebruiken zonder dat het geforceerd klonk, maar logisch, vanzelfsprekend.[1]
  1. Johan Harstad (vert. Edith Koenders en Paula Stevens)
    “Max, Mischa & het Tet-offensief” (2017), Podium  , ISBN 9789057598500