Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • grond·prijs
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord grondprijs grondprijzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de grondprijsm

  1. de hoeveelheid geld die men moet betalen om eigenaar te worden van een stuk land
     De figuur die de ademloos toeluisterende heren nu uiteengezet kregen was deze: hun die voor het project verkozen waren, zou een perceel grond te koop worden aangeboden; namen zij het aanbod aan, dan kregen zij een koopakte en gaven zij, ter betaling, wederkerig een hypotheek daarop ten bedrage van de grondprijs vermeerderd met de interest.[2]
     Uit de enquête blijkt dat daar allerlei oorzaken voor zijn, waarvan het gebrek aan locaties er één is. Andere zijn de hoge grondprijs, die het bouwen van tijdelijke woningen weinig rendabel maakt, en de planologische procedures, die soms even lang zijn als bij reguliere woningbouw. Dat laatste komt onder meer door bezwaren van omwonenden, bleek uit een eerder onderzoek. Ook lukt het nutsbedrijven niet altijd om water, gas en licht op tijd in orde te krijgen.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173
  3.   Weblink bron
    Stan Rombouts en Bas de Vries
    “Bouw tijdelijke woningen hapert, vooral door gebrek aan locaties” (18-02-2020), NOS