• groen·tijd
enkelvoud meervoud
naamwoord groentijd groentijden
verkleinwoord

de groentijdm

  1. (onderwijs) de periode die een aankomend lid van een studentenvereniging moet doorlopen voordat hij lid kan worden
     De vader van een van de deelnemers aan de uit de hand gelopen ontgroening van een Amsterdams mannendispuut is er woedend over. Hij wil niet dat zijn naam wordt gepubliceerd. Zijn zoon heeft net eindelijk die speciale das gekregen, ten teken dat hij de groentijd heeft overleefd. "Het komt erop neer dat mijn zoon is gehersenspoeld. Hij is gewoon blij dat hij is aangenomen."[2]
     "Ik heb er in die tijd al voor gestreden om daarmee op te houden", zegt Cohen. Hij was lid van 1966 tot 1971. "Ik heb toen al bezwaar gemaakt tegen de groentijd op grond van ongelijkheid. Je had als eerstejaars gewoon niets te vertellen. Maar het soort excessen waar het nu over gaat, had je toen niet."[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Mensonterend, slapen in een kelder waarin is gepoept'” (Dinsdag 4 oktober 2016, 00:23), NOS
  3.   Weblink bron “Job Cohen: dit soort excessen bij ontgroeningen had je toen niet” (Donderdag 29 september 2016, 19:31), NOS