groen lachen

  1. (België) geforceerd glimlachen om zijn ongemak of emotie (nijd, teleurstelling of schaamte) te verbergen, ook galgenhumor[1]
     Onze gemeente was wel geen stad, maar toch een stadje. Dat beweerde de zegel van de plaats sedert ik weet niet hoevele eeuwen, en op de plakkaarten onzer kermis, deed de titel ‘stad,’ de naburige dorpen die meer zielen telden, groen lachen van spijt en nijdigheid.[2]
  1. Brachin, Pierre (1985) The Dutch language: a survey, p.102
  2.   Weblink bron
    René Vermandere
    II. Kappeken. - Mijn vuurdoop in: Geheugenissen (1893), Thibaut, Antwerpen, p. 26 op dbnl.org  
  3. Luttazzi, Daniele (2001) Interview with Italian weekly L'Espresso
  1. groen lachen, Het Vlaams woordenboek