grenspaal
- grens·paal
- samenstelling van grens en paal [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grenspaal | grenspalen |
verkleinwoord | grenspaaltje | grenspaaltjes |
de grenspaal m
- meestal samen met soortgelijke palen, de markering van een grens vormend
- Er zijn weerwolven die meisjes lastig vallen, begrafeniswagens die bewegingsloos worden bij de grenspaal die de dode ooit valselijk verzet had, en tolgaarders die ook heksen zijn. [2]
- Nederland kent honderden genummerde grenspalen.
- ▸ Ik daalde af naar het laatste dal, liep een drassig bos in en bereikte na bijna zes maanden eindelijk de grenspalen, de noordelijke Terminus genoemd, op de grens met Canada.[3]
- Het woord grenspaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grenspaal" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Lucas Brouwers Martine Kamsma Hendrik Spiering 14 oktober 2016
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be