grasdak
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- gras·dak
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gras zn en dak zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | grasdak | grasdaken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
het grasdak o
- (bouwkunde) beplanting van de bovenkant van een gebouw met gras als bescherming tegen het weer
- We komen bij een houten schuurtje met gras op het dak en pluimen en koekoeksbloemen. Er staan zelfs een paar bloeiende margrieten tussenin. ‘Wat leuk,’ zeg ik en ik wijs naar boven. ‘Wil je er bovenop?’ vraagt Britt-Marie. Even later zitten we lekker in het zonnetje op het zachte grasdak. [1]
Gangbaarheid
- Het woord grasdak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "grasdak" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
87 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ Verschuur, R.Vreemd land. 3e druk (1995) Van Goor / De Boekerij bv, Amsterdam; ISBN 90 00 03061 7; p. 50; geraadpleegd 2018-06-05
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be