• gra·di·ent
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘ruimtelijk verloop van een grootheid’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gradiënt gradiënten
verkleinwoord - -

de gradiëntm

  1. (wiskunde) (natuurkunde) mate van verandering van een grootheid per eenheid van lengte, in de richting waarin die verandering het sterkst is (ofwel   (nabla inwendig werkend op de vector f))
73 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[3]