Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • graaf·lijk
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen graaflijk graaflijker graaflijkst
verbogen graaflijke graaflijkere graaflijkste
partitief graaflijks graaflijkers -

Bijvoeglijk naamwoord

graaflijk

  1. van de graaf
     Recht voor de inkomende reiziger verhief het graaflijk paleis zich statig met zijn torentjes boven de lagere gebouwen die het omringden.[1]
     - De Leeuw, mijn vader, zal mij wreken en gij - zult niet ongestraft het graaflijk bloed van Vlaanderen gehoond hebben.[1]


Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1 “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334