gouwenaar
Niet te verwarren met: Gouwenaar |
- gou·we·naar
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gouwenaar | gouwenaars |
verkleinwoord |
de gouwenaar m
- een lange witte pijp waaruit men kan roken
- ▸ De boer stopte zijn lange gouwenaar, ze dronken koffie uit een tinnen kan met een kraantje en ook de erfhond Trixa was binnen, voor het oudjaar.[2]
- een soort konijn
- smal schip
- Het woord gouwenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.