Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Gouwenaar


  • gou·we·naar
enkelvoud meervoud
naamwoord gouwenaar gouwenaars
verkleinwoord

de gouwenaarm

  1. een lange witte pijp waaruit men kan roken
     De boer stopte zijn lange gouwenaar, ze dronken koffie uit een tinnen kan met een kraantje en ook de erfhond Trixa was binnen, voor het oudjaar.[2]
  2. een soort konijn
  3. smal schip