• goud·lok·kig
stellend
onverbogen goudlokkig
verbogen goudlokkige
partitief goudlokkigers

goudlokkig [1]

  1. met goudkleurige, blonde haarlokken
    • Apollo, lichtgod, luchtig slaand de luite
      Ben ik, wiens gaaf, het gouden zonlicht is.
      Goudlokkig telken morgen treed ik buiten
      Des zwarten nachts deizende droefenis. [2]
       
65 % van de Nederlanders;
83 % van de Vlamingen.[3]