goudleer
- goud·leer
- samenstelling van goud zn en leer "zn"
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | goudleer | |
verkleinwoord |
- met goud bedrukt leer; verguld leer
- ▸ Maar hij heeft haar bewerkt en met zijn eigen glorieuze naam versierd en het in goudleer gebonden manuscript was hem zeer dierbaar, hij heeft het bij zijn familiepapieren bewaard.[2]
- ▸ Bedwelmd door de weelde van zoveel personeel en het goudleer aan de muren schreed hij achter het dikke drietal aan, tot hij voor een van de laatste deuren een lakei van 's Prinsen moeder Oude Hare Hoogheid uit het Princessehof herkende, dezelfde die Bergsma indertijd met zoveel succes geleend had om er de woedende menigte voor zijn huis mee te bedaren.[3]
- Het woord 'goudleer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Johanna van Ammers-Küller“Tavelinck-trilogie” (1970), Strengholt, ISBN 9060101723
- ↑ “Gewassen vlees” (1994), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9021479737