godvruchtig
- Geluid: godvruchtig (hulp, bestand)
- god·vruch·tig
- In de betekenis van ‘godvrezend’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- afleiding van god en vrucht met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | godvruchtig | godvruchtiger | godvruchtigst |
verbogen | godvruchtige | godvruchtigere | godvruchtigste |
partitief | godvruchtigs | godvruchtigers | - |
godvruchtig
- sterk in god gelovend
- Het godvruchtige meisje zal vast en zeker in de hemel komen.
- godvrezend
- De godvruchtige vrouw was bang dat ze toch vreselijk gezondigd had.
- Het woord godvruchtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "godvruchtig" herkend door:
82 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "godvruchtig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be