godsdienstoefening

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • gods·dienst·oe·fe·ning
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord godsdienstoefening godsdienstoefeningen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de godsdienstoefeningv

  1. (religie) het verrichten van godsdienstige handelingen; godsdienstige bijeenkomst
     Het concert werd vrijdag verplaatst van Magdala, een stadje in de buurt van Weimar en Jena, naar Apolda. Volgens de schatting kwamen er ongeveer 700 bezoekers met rechtse sympathieën op af. Een evengrote groep verontruste burgers organiseerde als tegenwicht een volksfeestje en een godsdienstoefening.[2]
     Op 3 december was eenzelfde boeteviering gehouden. Aanleiding toen was de vervanging van het stenen altaar door een houten duplicaat. Dat de kerk nu voor de tweede keer in korte tijd ontheiligd is, is volgens Eijk een 'zeer ernstig en te betreuren feit dat niet zonder gevolgen kan blijven'. Mocht het komen tot een derde ontheiliging dan wordt de Plechelmuskerk aan de goddelijke eredienst onttrokken. De sacramenten mogen dan niet meer worden toegediend en godsdienstoefeningen of begrafenisplechtigheden zijn niet meer toegestaan.[3]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Rechtsextremisten bekogelen Duitse politie” (06-10-2018), Tubantia
  3.   Weblink bron “'Verkapte oorlogsverklaring' van kardinaal Eijk met kerk in Saasveld” (23-12-2016), Tubantia