• gloei·licht
enkelvoud meervoud
naamwoord gloeilicht gloeilichten
verkleinwoord gloeilichtje gloeilichtjes

het gloeilichto

  1. heldere uitstraling van draad dat door elektrische spanning wordt verhit, gebruikt om duisternis tegen te gaan
     Wij eten onze worteltjes onder het licht van een lamp van 75 watt en we lezen een boek bij een peertje van 60. We beseffen het misschien niet, maar we voelen het wel: gloeilicht en tijdstip hebben alles met elkaar te maken.[3]
  2. (verouderd) heldere uitstraling van een weefsel met metaaloxiden in brandend gas, gebruikt om duisternis tegen te gaan
      ‘Nu, vadertje, wat zegt u er van, is dit geen gezellig tafeltje? Voor 't eerst van avond bij gas-gloeilicht. Zooals u ziet, wijden we uw zilveren-jubilé-lamp in. Brandt ze niet helder en maken de bloemen geen prachtig effect onder haar schitterend licht?’ (…) Na een droog: ‘ja, heel mooi kind,’ staart hij eenige oogenblikken in 't stralend gloeilicht, dat met zijn zachten gloed niet bij machte is een ziele-lichtglans over zijn gelaat te spreiden, of met een gedachte van dankbare vreugd het geschenk zijner beambten te betrachten.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron
    Warna Oosterbaan
    “Onder een gloeilamp ziet alles er beter uit \” (31 augustus 2009) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    H.M. Schermer.
    Haar geschenk. in: De Huisvriend., jrg. 7 (1896), H.A.M. Roelants, Schiedam, p. 41