Nederlands

 
gipskruid
Uitspraak
Woordafbreking
  • gips·kruid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gipskruid
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het gipskruido

  1. Gypsophila   sierplant met kleine witte bloemen en veel groen dat men vaak als aanvulling in bloemstukken gebruikt
    • Peter en zijn partner Erik kiezen witte rozen voor de gitaar en rode rond het klankgat. Voor de steel en snaren gebruiken ze gipskruid en steelgras. "Het is bijzonder dat deze opdracht van Johnny Hoes komt", zegt Peter. [2] 
    • Sinds vorig jaar versiert hij zijn helm met rozen en gipskruid. „Dan heb je makkelijk aanspraak. Bij de finish krijgt iedere deelnemer een roos. Die geef ik altijd aan mijn vrouw. Het jaarspeldje houd ik zelf, dat is belangrijk voor me. Ik heb ze allemaal nog. [3] 

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen