gipskamer
- gips·ka·mer
- samenstelling van gips zn en kamer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gipskamer | gipskamers |
verkleinwoord |
- afdeling van een ziekenhuis waar men gipsverbanden aanlegt
- Enfin, wij liepen dus, allebei in gedachten verzonken, door de Utrechtsestraat in Amsterdam, toen zij plots voorover op haar snufferd viel, waarbij die fraaie, wonderschone snufferd gelukkig onbeschadigd bleef, maar het spaakbeen van haar linkeronderarm vlak boven de pols niet. Een mooie breuk, troostten ze een paar uur later in de gipskamer van het OLVG.[1]
- De gipskamers van de noordelijke ziekenhuizen draaien overuren. Door de al dagen voortdurende ijzel in Groningen, Drenthe en Friesland melden zich elke dag tientallen mensen met kwetsuren bij de afdelingen spoedeisende hulp (SEH). De meldkamer Noord-Nederland telde woensdagochtend in totaal 150 letselgevallen, vooral breuken en kneuzingen. Pols, enkel en knie zijn het meest kwetsbaar gebleken.[2]
- In een aantal ziekenhuizen geldt daarom al een ’selfieverbod’. Het Jeroen Bosch Ziekenhuis in Den Bosch spreekt liever over een vriendelijk verzoek dan over een verbod. Nadat medewerkers van de Spoedeisende Hulp en de gipskamers klaagden over fotograferende jeugd, zijn er op die afdelingen posters met richtlijnen opgehangen.[3]
1.
- Het woord gipskamer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gipskamer" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ de Telegraaf 02 dec. 2016
- ↑ de Telegraaf 06 jan. 2016
- ↑ de Telegraaf WESSEL WIT 12 jun. 2014
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be