Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zins·ver·van·gend
Woordherkomst en -opbouw
stellend
onverbogen gezinsvervangend
verbogen gezinsvervangende
partitief gezinsvervangends

Bijvoeglijk naamwoord

gezinsvervangend

  1. waar mensen met professionele begeleiding in een kleine groep samenwonen als ze onvoldoende voor zichzelf kunnen zorgen
    • Zijn nieuwste roman, Pauwl gaat over een 34-jarige man met autisme. Paul heet hij, maar hij hoort mensen het uitspreken als ‘Pauwl’. Hij woont in gezinsvervangend tehuis De Driemaster, heeft een reptiel als huisdier en werkt bij de plantsoenendienst. Eén dag leeft de lezer met hem mee. Een dag die als altijd om 05.30 uur begint, maar die om 7 uur, bij het ontbijt, al behoorlijk tegenvalt. De begeleider heeft wederom verzuimd de smeerkaas eerder uit de koelkast te halen opdat die op kamertemperatuur kan komen en dus beter smeerbaar is. Vervolgens blijkt Pauls reptiel zoek, ontbreekt hem de tijd om naar de wc te gaan, is zijn routine verstoord en naarmate de dag vordert, wordt hij bozer en bozer en dreigt er kortsluiting in zijn hoofd.[1] 
    • Een paar jongens hebben gistermiddag een tankgranaat uit de Tweede Wereldoorlog meegenomen naar hun huis in Alkmaar. Ze hadden het explosief gevonden tijdens het spelen in Santpoort. Dat heeft een woordvoerster van de politie gezegd. De jongens wonen in een gezinsvervangend huis aan de Vogelweg. Toen ze daar eenmaal waren aangekomen, werd alarm geslagen. De politie zette de buurt af en ontruimde uit voorzorg vier woningen. [2]  
Typische woordcombinaties
  • gezinsvervangend huis
  • gezinsvervangend tehuis

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. NRC Rinskje Koelewijn 18 maart 2017
  2. Volkskrant 25 maart 2012,