gezinsgeluk
- Geluid: gezinsgeluk (hulp, bestand)
- ge·zins·ge·luk
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gezinsgeluk | |
verkleinwoord |
het gezinsgeluk o
- (familie) de voldoening die men kan hebben door te leven in een gezin
- ▸ Gedachten die lange tijd niet in haar hoofd waren opgekomen, gedachten aan een vrij leven zonder de eeuwige angst voor haar vader, zelfs gedachten aan de mogelijkheid van liefde en gezinsgeluk kwamen haar voortdurend voor de geest, als verzoekingen van de duivel.[1]
- ▸ De super kwam eind juni met de promotiecampagne ‘Recepten voor gezinsgeluk’ waarin twee vrouwen hand in hand figureren, samen met hun twee dochters.[2]
- Het woord gezinsgeluk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
- ↑ Weblink bron “Russische supermarkt onder vuur voor advertentie lesbisch stel, zwicht voor kritiek” (04-07-2021), Tubantia